Boontje

Dit is een oud bericht dat zijn status van ‘concept’ behouden had. Ik geef het hierbij vrij.

Zelfs in dit Boonjaar was ik niet geneigd om een stukje te schrijven over Louis Paul Boon. Ik erken in hem een echte schrijver en ik heb de meest bekende van zijn werken gelezen. Destijds, nu laat ik hem liggen. Maar in het recentste nummer van het tijdschrift nY, nr. 13, is de rubriek ‘De kwestie’ aan hem gewijd. In ‘Boonqoui’ hebben vier auteurs het over Boon en zijn werk, bewonderend, analyserend, relativerend …
Ik kan mezelf het best vinden in de J.Z. Herrenberg.
Als Herrenberg schrijft:’ … tussen Boon en mij botert het niet. We zijn incompatibel, niet congeniaal’, dan vat hij daarmee de essentie van mijn verhouding tot L.B. Boon.

Gods eigen muziek

Van Yves Petry – Mijn leven als foetus en De zorgen van een schrijver- naar Yves Petry: het werd tijd om zijn beschouwingen te ruilen voor zijn eigenlijke werk.petrygods In de Zondvloed kocht ik, een beetje voor de titel, ‘Gods eigen muziek.
Waarover het gaat: Rijker West, assistent-bioloog aan de universiteit, krijgt op een dag een ‘openbaring’: de liefde is een god en je moet zo liefhebben dat je een heilige wordt voor die god. Rijker reageert op de manier die voor hem voor de hand ligt, hij neemt ontslag bij de universiteit waar hij als bioloog werkt. Waarvoor hij natuurlijk geen begrip krijgt, netzomin als voor de boodschap zelf die hij wil uitbrengen. Niet bij de professor aan wie hij zijn ontslag telefonisch wil melden, niet bij de arbeidsconsulente bij wie hij terechtkomt als zijn uitkering dreigt stopgezet te worden, niet bij zijn broeder in de dronkenschap, niet bij zijn collega Annie of bij zijn pornovriendje Rits.

Enkele overpeinzingen:

In ‘Gods eigen muziek’ geeft de verteller zijn verhaal voor wat het is. Zo ondergraaft hij al onmiddellijk de theorie van een openbaring door de volgende zin: ‘Toen overkwam Rijker iets dat sommige mensen zouden omschrijven als een lokale, krachtige en ongerichte uitbarsting van neuronale activiteit in de rechtertemporaalkwab met hyperstimulatie van de amygdala tot gevolg.’ M.a.w. de verteller wijst er maar even op dat het helemaal geen openbaring hoeft te zijn, het is misschien gewoon een uitbarsting van neuronale activiteit. Geen spoor van enig engagement aangaande de inhoud van zijn verhaal dus, in plaats daarvan een ironische voetnoot.

Het is natuurlijk de vraag of dit verhaal zonder ironie kan. Een verhaal vertellen over een romantisch fenomeen als de absolute, -goddelijke? – liefde, het is ook niet niets. Een beetje relativering kan helpen als je de lezer wil meekrijgen. Geloof wat je wil, is hier dus de boodschap voor de lezer. En dat gaat meteen op voor het gegeven van een openbaring, waarmee het boek begint, en voor de inhoud van die openbaring, die het onderwerp van het boek zal vormen, ‘de absolute liefde’. Als de verteller al enig engagement vertoont, zit dat hoofdzakelijk in het uitvergroten van het hilarische van de situaties waarin de hoofdpersoon terechtkomt. ‘Gods eigen muziek’, met zijn sacrale titel, is een hilarisch boek.

Gaat het in dit boek om een homo-erotische liefde? De verteller houdt zich ook hier op de vlakte. Rijkers grote liefde is een man, zijn pornovriendje is een man, ja, maar evengoed heeft hij het over de vrouwelijke geliefden uit zijn verleden. Beide soorten liefde zijn aanwezig, de verteller maakt geen keuze.

Zwakste punt in dit boek is de structuur. Het geheel rammelt nogal, de delen hangen te los aan elkaar. En het hoofdstuk over een jury die een oordeel uitspreekt over de hoofdfiguur, mag er voor mij uit. Maar het geeft allemaal niet. U hebt geen nood aan schitterende recensies, geen **** of ***** van DSL hebt u van doen, ook geen facebookvriend die het op nr. 1 van zijn boekentoptien zet.  U hebt enkel het boek nodig, en de eerste zinnen ‘Op een dag liet iets dat nog geen naam of gezicht had, zich gelden in het leven van Rijker West. Het richtte het schroeien der hondsdagen op het raam van zijn appartement. Tegen de binnenmuren projecteerde het een veelhoekige gloed waarin zijn interieur een bleke, verlaten aanblik bood. Hij keek op uit zijn aantekeningen en …” En van dit slag zinnen hangt het boek aan elkaar, zinnen die de perfectie bereiken. Ik beloof het u : ‘Gods eigen muziek’ is als een douche waar je enkel uit weg wil als al het water op is. Want als woorden water waren dan is dit boek vol van het zachtste, strelendste, glanzendste water dat u ooit op uw huid kreeg.

Niets gaat ooit over (DSL 13/06/14)

Het artikel met deze titel gaat over ‘Het boek der gelijkenissen : een liefdesroman’ van Per Olov Enquist.
Van deze schrijver las ik vermoedelijk enkel de historische roman ‘Het bezoek van de lijfarts’. Dat is zo’n goed boek, dat een mens er vanzelf voorzichtig mee omgaat. Waarmee ik bedoel dat ik daarna niet naar iets anders van Enquist greep. Dit boek stond voor mij alleen. Andere werken van de auteur konden enkel afdoen aan mijn bewondering, dacht ik. Maar nu komt daar misschien gauw verandering in. Het is de recensie van Alexander van Caeneghem in DSL van 13 juni 2014 die alle twijfel wegneemt: het boek dat hij hier bespreekt wil ik lezen.
Omdat het, o.a., gaat over het conflict tussen het geloof, waarin de hoofdpersoon opgevoed is, en de lichamelijke liefde.
Omdat het gaat over een schrijver, waardoor het boek volgens de recensent een ‘metalaag’ krijgt.
Omdat het geen gemakkelijk boek is.
En vooral omdat het werk samengevat wordt als volgt: ‘de liefde is dat wat groter wordt als je deelt met anderen, na de helderheid en de nevelen komt de dood, een leven zonder lijden is geen leven, en niets, niets gaat ooit over’.
Een boek rond deze thema’s, een ‘liefdesroman’ dan nog, geschreven door een meester als Per Olov Enquist, dat wil ik lezen.

* Gelijkenissen = parabels?

Oorlog in het aprilnummer van Het Liegend Konijn

Het Liegend Konijn

Het aprilnummer van deze jaargang is gewijd aan oorlog.
Véél gedichten over oorlog, dacht ik, toen het lijvige nummer bij ons op tafel lag, te veel, dacht ik ook.
Maar nee, bij poëzie is het altijd sprokkelen. Veel ‘beginnen lezen’, eerder ongeïnteresseerd, want een bladzijde zet je niet noodzakelijk op gang, zoals bij proza. Veel bladeren, want hier de vorm, daar de eerste regels, een dichter, enkele woorden.
Bij Erik Spinoy was het de naam die me trok, vanuit een vroeger leven, en ja, bam!, dit is het:

Responsoria

‘Ik ben de stem die geen stem geeft aan wat al reeds een stem heeft’ (Lucebert)

Ik ben een stem die een stem heeft door wat nooit een stem heeft heen.

De stem ben ik die natte keelslag is in uitgedroogd geconverseer.

Ik ben de stem die het, alweer, een nieuwe keer probeert.

Hellfire, hellevuur: we sliepen zo vaak niet van het geronk.

We sliepen vaker niet van wat er in ons klonk: een soort van diepste ondertoon.

We liepen naar de plek waar zij zo-even had gestaan en schraapten van de muren wat er overbleef.

Nadien was de zomer plots zo heet dat gauw de kleine vijver droogviel
lis en riet verdorden en de kikvors stierf.

Niets maar niets dus wat men niet verwachten kon.

Erik Spinoy

‘die natte keelslag is’: god dit is mooi.

Bring up the bodies Hilary Mantel

Na ‘Wolf Hall’ lees ik nu het vervolg, ‘Bring up the bodies’. Ze zijn mijn type boek: de romantisering van een stuk geschiedenis. De feiten zijn gekend, maar hoe deden ze zich precies voor? Wie waren de betrokkenen? Hoe leefden ze? Wat waren hun motieven? Hoe zag het politiek landschap er toen uit? Hoe kaderde het stukje historie in de tijdsgeest? Welke karakters botsten of werkten samen in de ontwikkeling van de gebeurtenissen?
Of je nu wil of niet, je moet wel bewondering hebben voor Cromwell. Maar wie gedacht had in het hoofd van Cromwell te kunnen kijken, is er aan voor de moeite. Op het einde van ‘Wolf Hall’ lezen we dat hij zelden of nooit aan zelfreflectie doet. Ontgoochelend vond ik dat eerst, maar nu lijkt me dat een mogelijke verklaring voor zijn succes. Niet dat hij als een mens zonder gevoelens naar voor komt. De dood van zijn vrouw en zijn twee dochtertjes is een terugkerend motief. Maar Cromwell twijfelt nooit. Zijn geest is onvermoeibaar en altijd, altijd aan het werk.
Als ik één ding weet na het lezen van het eerste deel, is het dat niemand die direct met het koningshuis te maken had, zijn leven ooit zeker was. Cromwell allerminst natuurlijk.
Twee jaar geleden bezocht ik in London de nu weer opengestelde Tower. In een klein torenkamertje lees je dat dit het vertrek is waar Anne Boleyn opgesloten werd, voor ze ter dood gebracht werd. Als ik dat nu zou lezen, zou het me een schok van herkenning geven. Want ik ken Anne Boleyn nu, ik ken ook de koning, de hele hofhouding, en ik ken Cromwell en de machinaties die nodig waren om Anne Boleyn ten val te brengen.
Het woord ‘romantisering’ dat ik hier in het begin gebruik, heeft misschien de negatieve connotatie, van ‘mooier, sentimenteler maken’, maar voor mij betekent het gewoon ‘menselijker’ maken, menselijker, en dus ‘echter’, ‘breder’, ‘dieper’
Historische feiten situeren en verklaren door ze tot leven te brengen, negatief kan dat niet zijn.

Praten met de goden

Human traces Sebastian Faulks

Jacques Rebière and Thomas Mindwinter hebben dezelfde ambitie: inzicht krijgen in de kronkels van de menselijke geest, en mensen genezen van geestesziekten. Ze vragen zich af of geestelijk ziek zijn de prijs is die de mens betaalt voor het menselijk bewustzijn.
Het boek slabakt. Van Faulks las ik tot nu amusante verslagen van enkele dagen, hoogstens een week denk ik, uit het leven van een aantal mensen wiens wegen elkaar kruisen. Londen is de plaats waar dat gebeurt.
In Human traces schetst hij het leven van twee mannen die in het begin van deze eeuw op zoek zijn naar wat het betekent mens te zijn. Faulks verlaat hiermee de ruimtelijke en temporele beperking van zijn onderwerp, die hem als schrijver kenmerken, en slaagt daar niet goed in vind ik. Ik heb het boek nog niet uit, en wacht daarom nog met mijn definitieve bevindingen.
Maar wat ik wou noteren heeft hier eigenlijk niets mee te maken. Het is dit: Thomas vraagt zich af of mensen vroeger misschien werkelijk met de goden konden spreken. Of dat wat nu metaforen zijn, het ‘horen van stemmen’, ooit gewoon tot de fysieke werkelijkheid behoorde van mensen. Zouden mensen aanvankelijk direct met de goden gecommuniceerd hebben, zouden ze dus echte stemmen gehoord hebben die hen raad gaven, of waarschuwden voor verkeerde beslissingen? En is het zo gegaan dat naarmate ze verder evolueerden, en de nood om met de goden te spreken kleiner werd, ze die capaciteit verloren hebben?
Nu ik dit schrijf lijkt het me een beetje abstract, maar deze gedachte vond onmiddellijk een broedplaats in mijn hoofd.

Women’s prize for fiction

Is een prijs voor fictie door vrouwen seksistisch?
Ik weet het eigenlijk niet.
Worden vrouwen benadeeld bij het uitdelen van literaire prijzen? Het is mogelijk, maar ik weet het niet. En als dat zo zou zijn, zou het bestaan van een literaire prijs specifiek voor vrouwen dan een correctie hierop kunnen zijn? Ook dat weet ik niet.
Als je het hebt over vrouwen die schrijven ontsnap je ook niet aan volgende vraag: bestaat er een specifieke vrouwenliteratuur?
Een vriendin vertelde me ooit dat voor haar man Villette van Charlotte Bronte verplichte literatuur was geweest op school. Als dat niet het geval was geweest, zou hij er niet meer dan een tiental bladzijden van gelezen hebben. Hij vond dit vrouwenliteratuur. En met vrouwenliteratuur bedoelde hij literatuur die bedoeld is voor een vrouwelijk lezerspubliek.
Laatste vraag: is Villette vrouwenliteratuur? Dat weet ik nu eens wel: nee, Villette is geen vrouwenliteratuur. Het is het verhaal van een onbeantwoorde liefde. Dat is bij mijn weten geen specifiek vrouwenfenomeen. Waarom ervaren mannen – ik deed een kleine enquête – Villette als vrouwenliteratuur? Het boek is geschreven door een vrouw, vanuit de wereld, de positie en de gevoelens van een vrouw, ergo, het is vrouwenliteratuur, dat blijkt de redenering te zijn. Maar neem een vergelijkbaar thema en zet het in een mannelijke kader: het wordt vanzelf literatuur, tout court. Toen ik achttien was, las ik Le rouge et le noir van Stendhal. Ik vond dat toen een mannenboek, een zeer goed mannenboek. Ik ontdekte pas later dat deze categorie in de literatuur niet bestond.
We leven blijkbaar nog altijd in een patriarchaat. Wat van en over mannen is, is universeel, wat van en over vrouwen is wordt al gauw een niche.

Lezende vrouw

Was een tijd geleden getuige van een niet-alledaagse manier van lezen.
In haar rechterhand hield de lezende vrouw het boek en in haar linkerhand een penseel. Daarmee wreef ze over de bladzijde die ze las. Niet af en toe, maar constant, als gaf ze de maat aan bij het lezen. Het was zo’n penseeltje dat je als kind gebruikt om met waterverf te schilderen, niet te dun, niet te dik. De vrouw gebruikte het niet als denkbeeldig potlood, om bepaalde woorden of zinnen te onderstrepen. Ze borstelde over de hele bladzijde die ze aan lezen was, soms een eindje van links naar rechts, soms de hele bladzijde van boven naar onder, heel vaak maakte ze kringetjes. De bewegingen waren nerveus, het penseel viel geen ogenblik stil. Alsof het enkel lezen voor de lezeres niet voldoende was. Of alsof ze de letters niet vertrouwde en die constant in nieuwe clusters samen wou voegen.
De vrouw was waarschijnlijk in de veertig, verzorgd, slank, met kort donker haar. Ze zag er niet echt nerveus uit, maar haar linkerhand was misschien een betere barometer van haar gemoed.
Het intrigeerde me wel: was het gewoon een tic nerveux? Hoelang deed ze dat al?
En ik dacht aan het penseel dat ze altijd in de omgeving van haar boek moest hebben. Kon ze lezen zonder dat penseel? Had ze mensen in vertrouwen genomen over haar bizarre gewoonte? Had ze enkel deze tic, of was het er één uit een hele rij?
Zou ze erover willen spreken als ik er tegen haar over zou beginnen? Ik ben er tegen haar niet over begonnen, en uiteindelijk speelt dat ook geen rol.
Ik houd ervan te kijken naar lezende mensen. Deze vrouw had de meest unieke manier van lezen die ik ooit zag. Alsof ze -misschien was dat het- terwijl ze las het geschrevene meteen ook geschilderd wilde zien. Het was prachtig.

Taking pictures

Enkele jaren geleden kocht ik in Engeland de roman waarmee Anne Enright in 2007 de Man Booker prijs won, The gathering. Over 8 broers en zussen die samenkomen wanneer hun broer zelfmoord heeft gepleegd. Een ontgoocheling was dat. Een teedeebee die geen neiging vertoonde om zijn status te overstijgen. Op vakantie deze zomer las ik van haar ‘The Forgotten Waltz’. Het boeide me wel, maar om de verkeerde reden vrees ik. Tot op het einde dacht ik dat het een thriller was. Ik hou dan wel van thrillers, maar dat betekent niet dat ik elk boek dat ik lees automatisch thrillerkenmerken toeken. In ‘The Forgotten Waltz’ komen minstens twee passages voor die vooruitwijzen op een dramatische afloop van het verhaal. Je loopt als schrijver in een werk toch niet vooruit op iets dat er dan niet komt. Tenminste niet als dit niet bewust gebeurt. In ieder geval, het lijkt alsof dit een werk is waarin Anne Enright was blijven steken, en dat ze later uit de kast heeft gehaald om er dan in godsnaam maar een eind aan te breien. Het boek leidt dan ook tot niets, terwijl een boek toch iets met je moet doen. Ontroeren, bevreemden, verbijsteren, je iets zeggen op zijn minst … het is er allemaal niet bij.
De verhalen van Anne Enright in ‘Taking pictures’ daarentegen hebben het.
Ze doen iets met je.
Sommige verhalen zijn verontrustend. Zoals dat van een studente die bijna vermoord wordt door een medestudente. Of het verhaal van een oudste zus in een gezin die zoekt naar een verklaring voor de anorexie van haar jongere zus. Beide vrouwen komen tot een verbijsterend inzicht. Andere verhalen zorgen voor herkenning, en zijn zeer ontroerend. In deze verhalen zijn vrouwen aan het woord die op een keerpunt in hun leven staan, en het even niet zien zitten. Ze zijn verstrikt in een zeurderige interne monoloog, waarin hun ontgoocheling in de mannen, in het leven, dat zelfs op piekmomenten niet is wat het schijnt te zijn, de toon aangeven. Zoals de kersverse moeder die alleen maar problemen ziet bij de verzorging van haar kind, tot ze dan toch verrast wordt door het gevoel van de blote baby op haar blote buik. Of de hoogzwangere vrouw in een lift die weet dat de Amerikaan met wie ze de lift deelt per se haar buik zal willen voelen. Ontgoochelde vrouwen zijn het gespreksonderwerp bij een ontmoeting tussen een vrouw en een een oude vriend. De vrouw is onlangs, op latere leeftijd, zelf getrouwd, en nu blijkt dat ze daardoor voor die vriend niet langer een vertrouwenspersoon kan zijn. In enkele van de verhalen willen de vrouwen iets in hun leven nog eens overdoen, zoals de vrouw die het begin van de menopauze interpreteert als het begin van een zwangerschap, of zoals de poetsvrouw – mijn favoriet – die drie wensen zou willen doen. Een ijzersterk verhaal is dat. Een poetsvrouw zou als ze drie wensen zou mogen doen, eigenlijk zes wensen doen. Ze legt haarfijn uit waarom het er zes zouden moeten zijn. En terwijl ze aan het kuisen is in het operagebouw, overloopt ze haar leven. Helemaal aan het eind van het verhaal doet ze pas haar wensen. En doordat je ondertussen haar levensverhaal kent, grijpen die je naar de keel.

Veel meer dan gebeurtenissen, beschrijven de verhalen toestanden in een vrouwenleven. De blik is die vanuit een lichtjes verdraaide lens. Een zwangerschap zonder romantiek, de uitputtende zorg voor een jonge baby, de ontgoocheling over een doodlopende vriendschap, het wrevelige contact met iemand uit de kindertijd …. Maar daarnaast ook het verkwikkende begin van een menopauze, of de zingevende zorg voor een terminaal zieke man. De realiteit als ontmaskeraar van blinde verwachtingen. De herkenning zorgde ervoor dat ik moest lachen om al die ontgoochelde nijdigheid, om de onuitgesproken pinnige antwoorden en om het zelfmedelijden van die vrouwen. Empathie ook omwille van de hormonen die die vrouwen op de speerpunten in hun leven de duivel aandoen. Verbijstering daarnaast om de ontstellende inzichten van enkele hoofdpersonages. Kippevel bij de eenvoud en wijsheid van een oudere moeder….
Chapeau, Anne, met dit boek over de condition humaine van vrouwen verdien je voor mij de literaire prijs die je voor een ander boek kreeg.

Zijn er mannen onder de lezers van ‘Taking pictures? Ik zou graag eens van gedachten wisselen met hen over deze verhalen. Heren, als jullie er zijn, stap uit de schaduw, uw mening wordt gevraagd.

Taking pictures door Anne Enright, London, Jonathan Cape, cop. 2008, 227 p.